Welkom bij de famile Luhoff luehof

hoe je het ook schrijft, wij zijn allemaal kinderen van een Westfaalse linnenwever die in 1814 friesland binnenwandelde en nooit meer wegging

wat te verwachten...

Op deze website lees je hoe het de vele kinderen van Gerrit verging. Niet alleen zijn 11 directe kinderen, maar ook de vele tientallen die volgden en die je anno 2025 over de wereld tegen het lijf kunt lopen. Want zwerven zit ze in de genen

Overigens was Gerrit niet uniek, in zijn tijd trokken elk voorjaar duizenden arme Duitsers naar Friesland. Daar was dan volop seizoensarbeid, en met een paar maanden bikkelen in het hooi, het veen of van deur tot deur (zoals Gerrit deed met z'n linnenhandel), kon je de lange winter thuis weer overleven....

Ik wil meer weten

over het leven van Gerrit, over hoe ik van hem afstam, over onze achternaam, over de lotgevallen van zijn nakomelingen, over de verspreiding van de familie. Dan ben je op de juiste plek. Laten we beginnen:
1814 Over de jonge jaren van Gerrit is weinig bekend. Bij zijn huwelijk in 1814 staat vermeld dat hij geboren en gedoopt is in Veelen, arrondissement Munster, departement de Lippe, zoals Gerrits geboortegrond ten tijde van de korte Fransen bezetting (eind 1810 tot 18 juni 1815 Slag bij Waterloo), genoemd werden. Velen is een van oudsher katholiek Duits dorp op zo’n 18 kilometer van de Nederlandse grens bij Winterswijk. Het is echter onzeker of Velen ook echt Gerrits geboortedorp is. Bij latere volkstellingen noemt hij zelf als geboorteplaats Tungerloh en deze naam staat ook vermeld op zijn overlijdensakte. Tungerloh is niet echt een dorp, maar meer een uitgestrekt buurtschap met verspreide boerderijen. Centraal bevindt zich de oude Sint-Antonius-abtkapel uit 1433. Hoewel de afstand tussen de Andreaskerk van Velen en de Sint Antonius kapel van Tungerloh slechts 8 kilometer bedraagt, is het volgens lokale deskundigen onwaarschijnlijk dat iemand uit Tungerloh in die tijd zijn baby zou laten dopen in Velen. Er ligt niet alleen een aanzienlijk moeras tussen, maar Tungerloh is in allerlei opzichten veel meer verbonden met het dorp Gerscher, dat in Gerrits nalatenschap nergens genoemd wordt. Daarbij; volgens het doopboek van Velen is er op 4 mei 1782 niemand gedoopt. En in de jaren daaromtrent wordt er sowieso niemand gedoopt wiens naam ook maar een beetje lijkt op Luhof. De naam komt evenmin voor in een uitputtende lijst lokale boerderijen (hove), hoewel er door lokale deskundigen wel melding is gemaakt van een hove in het naburige Stockum, dat vanouds Luelfs genoemd zou worden. Maar ook hierover is niets tastbaars gevonden dat direct aan Gerrit gelinkt kan worden. Waar Gerrit dus precies geboren en gedoopt is, is vooralsnog dus niet duidelijk. Maar het feit dat Velen en het naburige Tungerloh genoemd worden, maakt wel duidelijk dat dit in ieder geval de streek is waar Gerrits wieg heeft gestaan. Als ouders van Gerrit worden opgevoerd Gerrit Luilof en Janke Pol, die allebei al zijn overleden tijdens de huwelijksvoltrekking in 1814. Gerrit is in ieder geval naar school geweest, want hij blijft tot op hoge leeftijd allerhande akten ondertekenen De regio waar Gerrit opgroeit is vanouds een onrustige grensstreek, waar zich al eeuwenlang conflicten afspelen. Gerrits geboorte omstreeks 1784 valt min of meer samen met de Franse revolutie in 1789, waardoor Gerrit in zijn jeugd wel Franse vluchtelingen zal hebben gezien. En als twintiger was hij ook ooggetuige van het einde van het Heilige Roomse Rijk van de Duitse Natie, hoewel het maar de vraag is in hoeverre hij zich hier als eenvoudige plattelandsjongen van bewust was. Maar de politieke en maatschappelijke onrust zal hem niet ontgaan zijn. Gerrit is zo’n 20 jaar oud als de Franse keizer Napoleon de dienst uit gaat maken op zijn geboortegrond. Over de toenmalige omstandigheden laat burgermeester Lüders van Tungerloh in 1829 (iets later dus) het volgende optekenen over zijn bevolking: ‘Niet allen konden van de landbouw leven, zodat de landman, evenals de kleinere klasse van bedeelden en dagloners, geld proberen te verdienen aan de vervaardiging van linnen. Daarom wordt er veel vlas verbouwd in de gemeente, en zodoende is gewoonlijk elke boer ook wever en heeft hij een of twee weefgetouwen. Het spinnen voedt menig oudere vrouw die geen ander werk meer kan doen. Het gefabriceerde linnen wordt verkocht aan de kramers van het dorp, die het in Holland afzetten en daartoe jaarlijks reizen ondernemen. De laatste tijd is de verkoop echter gedaald, de prijs van een stuk doek, die in 1814 nog 71-18 daalders bedroeg, is gedaald tot 10,5 daalders, zodat veel weefgetouwen stil stonden’. De handel in huisgemaakt linnen zal nadien niet herstellen, de linnenwever Gerrit verlaat met zijn emigratie rond 1814 dus een zinkend schip. De politieke onrust en de afnemende thuisweverij zal niet de enige oorzaak zijn van Gerrits vertrek. Er is ook iets typisch aan de regio die ervoor zorgde dat vele duizenden mannen regelmatig of zelfs permanent hun toevlucht in Holland zochten. Een zo’n oorzaak is het lokale erfrecht. In Tungerloh waren vanouds zo’n 23 oorspronkelijke hoven. De oudste boerderijen van de boerenstand waren de colonen of zeller die aandelen bezaten in de essen, d.w.z. hoger gelegen landbouwgronden, die waren ontstaan door honderden jaren bemesting. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen volle en halve erfgenamen, en soms werd een tussenstadium nog genoemd: de drielinge of driekwart erfgenamen. Van de 23 oorspronkelijke hoven, zijn er in 2002 nog 15 over, allemaal gesticht rond het jaar 1200, maar mogelijk nog veel eerder. Vanaf de dertiende en veertiende eeuw komt daar een nieuwe ontwikkeling bij, het ontstaan van de zogenaamde kotten, in de zestiende eeuw gevolgd door de markenkotten, die blijkbaar voor een deel waren opgericht als zogenaamde ‘leibzuchten’; het gebruik waarbij een grotere boer woonruimte op het erf beschikbaar moest stellen aan ouders of grootouders, omdat zij ’lijftocht’ genoten; zij werden onderhouden en mochten ook met de boer mee-eten. Naast de markenkotten was er nog een veelvoud aan tijdelijke woonruimtes voor een armoedige boerenlaag die zelden voorkomt in belastinglijsten omdat er werkelijk niets te halen valt. De ‘Leibzucht’-woonruimtes waren oorspronkelijk weliswaar bedoeld als een soort ‘oudererfdeel’, maar er werden ook tweede of derde zonen in gehuisvest, die naar lokaal gebruik niets erfden, omdat het boerderijbezit dan teveel zou versplinteren. Mettertijd ontstonden echter regelrechte ‘Leibzuchtdynastieën’, waarbij families soms eeuwenlang in dezelfde ‘leibzucht’-woningen bleven hangen en ook onderling trouwden. Er was op die manier geen ontkomen aan in een samenleving die letterlijk op slot zat. Dit volslagen gebrek aan dynamiek was ook zichtbaar bij bijvoorbeeld bij de ambachtslieden. Het gildestelsel was in de regio nog ‘springlevend’, wat wil zeggen dat men niemand meer toeliet om zelfstandige te worden, zodat je je hele leven lang tweederangs gezel moest blijven in dienst van en in de kost bij de baas. Menigeen was hierdoor zelfs niet in staat een gezin te stichten. En voor degenen die nog wel in staat waren om hun onderhoud te voorzien, was er nog de gigantische belastingdruk, in geld of in natura, opgelegd door lokale heersers. In Velen kon je bijvoorbeeld verplicht worden om wacht te lopen op het kasteel. Maar ook een groot deel van de oogst was voor de machthebbers. Het feodale stelsel dat in Nederland al verdwenen was, was in Gerrits jeugd in zijn geboortestreek nog volop aanwezig. Voor veel arme boeren in de omgeving van Gerrit was het linnenweven een onmisbare aanvulling op het gezinsinkomen. In Velen en omgeving (Velen, Nordvelen en Waldvelen werden er 42 thuisweverijen geteld op een totaal van 322 huishoudens (zo’n 15%). Linnenweven was werk dat zich goed liet uitoefenen in de winter, als het werk op de boerderij toch wat minder intensief was. Maar er was niet alleen te weinig inkomen in geld, er waren vaak ook meer monden te voeden dan het voedsel dat het land opbracht. De jaarlijkse ‘hollandsgang’ was dan ook gemeengoed onder duizenden knechten en dagloners, waarvan verreweg de meesten niet voor de linnenhandel gingen, maar met name om in Holland te maaien (de zogenaamde hannekemaaiers). Doordat de jongens in het najaar met volle loonzakjes thuiskwamen, nam de bevolking ook nog eens toe, wat de overbevolkte situatie thuis nog verergerde. Gerrit zal zijn geld bij thuiskomst besteed hebben aan de aanschaf van vlas bij een grote boer of landsheer, want voor arme boeren was het niet mogelijk om grote stukken vlas te verbouwen, omdat dit vrij veel bemesting vergt. Indien mogelijk verbouwde men echter ook zelf vlas, waar het zogenaamde löventlinnen van gemaakt werd. Hele gezinnen zaten in de wintertijd achter het spinnewiel of het weeftoestel, om een handelsvoorraad op te bouwen voor het voorjaar. Gewoonlijk vertrokken de seizoenarbeiders na Pinksteren (mei/juni). Men reisde in groepen en het hele dorp deed uitgeleide. In een grote plunjezak (de essensack) zaten grote boerenroggebroden (pompernikkel), hardgekookte eieren, Westfaalse metworsten en een paar beste repen spek en rauwe ham. De voorraad moest genoeg zijn voor een fikse wandeltocht door bossen, venen en heidevelden, die zo’n 8 tot soms 14 dagen in beslag namen. De hannekemaaiers en marskramers liepen bij voorkeur over bekende routes. De route die Gerrit liep, is niet bekend, maar gezien zijn herkomst is het waarschijnlijk dat hij eerst naar Lingen liep, daar de Eems overstak en dankzij de oude Romeinse straatweg door het Bourtanger moeras naar Coevorden trok. Daar viel de grote groep uiteen in de richting van afzonderlijke bestemmingen. Vanaf Coevorden had Gerrit dan nog zo’n 100 kilometer voor de boeg naar Rinsumageest. Als hij die tocht nu zou maken, liep zijn kortste route langs mijn boerderijtje in Ureterp. Gerrit zal als jongeman vast meerdere tochten naar Holland ondernomen hebben. Misschien ook toen dit gevaarlijk werd. In de jaren rond 1800 verboden de overheden de Hollandsgang, waarbij overtreders als deserteurs werden berecht en waar mogelijk ontdaan van hun erfelijke rechten. En voor sommigen was de Hollandsgang ook een manier om aan de militaire dienstplicht te ontkomen. De linnenverkopers waren echte marskramers, die met hun handel van deur tot deur gingen. Op hun rug een grote rugzak (riepert), korf of mand, die zorgde voor de bijnaam Kiepkerels. Ze werden ook wel omlopers of (in het Fries) fyndoeks- of lapkepoep genoemd. Een andere naam was Teuten, afgeleid van het Westfaalse Tüötten. Opvallend aan hun verschijning was verder de grote, lange Duitse pijp, die zich geschikt was om al lopend te roken. Het Duitse linnen stond goed bekend, en de rondreizende marskramer was dan ook een graag geziene gast op het platteland. Sommigen hadden zelfs hun vaste logeeradressen, waar de grote voorraad meegezeulde lappen opgeslagen kon worden voor de dagelijkse handel. Ze vertrokken ’s ochtends vroeg en waren dan de hele dag op pad met hun negotie. Ook in de herbergen waren ze welkom, want het waren voor veel dorpelingen toch echte wereldreizigers, vol verhalen uit streken die zij in hun levensdagen nooit zouden zien. Een aantal Westfaalse linnenwevers en textielhandelaren kreeg in Holland vaste voet aan wal; zij begonnen warenhuizen als C&A en V&D, die later zouden uitgroeien tot internationale textielketens. Maar dat waren de grote jongens, ook wel Oberreicher genoemd. Kleine handelaartjes als Gerrit noemde men eenvoudigweg Holländer. De groeiende handel begon op te vallen, en importheffingen lagen altijd op de loer. Maar mede dankzij het Humpisch, een soort onderlinge geheimtaal, wisten de marskramers daar vaak onderuit te komen. We weten niet zeker hoeveel en hoe vaak Gerrit zijn lange tocht heeft ondernomen. Wel is zeker dat hij een veel gekoesterde wens van mening handelaar in vervulling kon brengen; hij vindt een Friese vrouw en zal nooit meer teruggaan naar de armoede van thuis… 1814 In 1814 verschijnt de eerste Luhof in de burgerlijke stand. Het is een dan 38-jarige Gerrit Luilofs, een linnenwever uit Westfalen. Hij trouwt met de 20 jarige Friezin Taetske Jans. De burgerlijke stand is dan pas een paar jaar oud, daarvoor werd een huwelijk alleen ingeschreven bij de kerk. Voor deze nieuwe, officiële huwelijksvoltrekking was een soort van geboortebewijs vereist, maar die had onze Duitse vrind niet meegenomen op zijn marskramerstocht. En effe 230 kilometer terugmarcheren voor een matig leesbaar A-4 was ook wel wat gortig. Het is meer waarschijnlijk dat onderstaand ‘extract uit het doopboek van Veelen’ door de dienstdoende ambtenaar ter plekke is opgesteld. Het extract vermeld het een en ander over Gerrit, en daaronder laat de burgermeester van Rinsumageest weten dat dit ‘accordeert met het voorn. Doopboek, voor zoveel het geabstraheerde aangaat’. Dat heeft onze burgervader vast niet lijfelijk gecheckt, maar het document ziet er met sierlijke letters formeel uit. De terloopse opmerking linksonder (‘bij gebrek van zegel’), verraadt eigenlijk wel dat het in die dagen nog een beetje behelpen was met de bureaucratie. Citaat uit het doopextract uit Veelen in Munsterland: ‘Den 3de Maij 1782 is te Veelen een zoon geboren van Gerrit Luilof en Janke Pot, Egtelieden te Veelen, welke door de Vader is te doop gehouden den 4den Maai 1782 en is genaamd Gerrit…’ In latere akten wordt het buurtschap Tungerloh (vlakbij Veelen) genoemd. Bij zijn huwelijk wordt hij omschreven als een ‘Weversknegt in de gemeente Rinsumageest’. In dezelfde akte wordt gesteld dat hij dan 38 jaar oud is. In de vooraankondiging van het huwelijk (het voorgenomen huwelijk wordt publiekelijk bekend gemaakt, zodat mensen eventueel bezwaar konden maken), wordt gesteld dat Gerrit in Rinsumageest woont. In dezelfde vooraankondiging lezen we ook iets meer over Taetske; zij is op dat moment ‘boerendienstmeid wonende onder Lichtaard’. Waar het kersverse echtpaar na de huwelijksvoltrekking gaat wonen, is niet meteen duidelijk. De archieven laten zo’n anderhalf jaar later weer van zich horen, als het eerste kindje zich aandient. Gerrit en Taetske blijken te wonen in Jislum, niet ver van Lichtaard waar Taetske tot aan haar huwelijk werkzaam was als ‘boerendienstmeid’. Gerrit is inmiddels geen ‘weversknegt’ meer, maar staat nu te boek als linnenwever. 1816 De oudst gevonden vermelding van een Luhof die in Friesland ter wereld komt, de geboorteakte van Tekla Luhof (Burgerlijke Stand Ferwerderadeel 1816). Er staat het volgende: ‘in het jaar een duizend acht honderd en zestien den zeventiende der maand januarie des namiddags ten drie uren, zijn voor ons A.H. Wijnia officier van den Burgerlijken Staat der Gemeente van Blija Provincie Vriesland, gecompareerd Gerrit Luihofs oud drieëndertig jaren Linnenwever te Jislum welke ons een kind van het vrouwelijke geslacht heeft voorgesteld den zestienden deze maand om een uur uit hem declarant en Taetske Jans Van Lonen derzelvs huisvrouw en aan het welke hij verklaard heeft den naam van Taekla te willen geven’ In 1816 is Gerrit dus geen ‘weversknegt’ meer, maar (zelfstandig) linnenwever. Opmerkelijk is dat bij zijn huwelijk in 1814 vermeld staat dat hij 38 jaar oud is, terwijl zijn leeftijd zo’n anderhalf jaar later gesteld wordt op 33 jaar. Zijn exacte leeftijd is dus dubieus, maar we weten in ieder geval wel zeker dat ‘ie een frisse, jonge kop had voor z’n leeftijd. Gerrit woont met z’n gezinnetje in Jislum. Jislum is dan een piepklein dorpje met rondom de oude Catharinakerk zo’n 5 grote boerderijen, een schooltje, een winkelier en een stuk of 10 kleine arbeiderswoningen. In ieder geval twee van die kleine woningen zijn van de kerk, en het is aannemelijk dat Gerrit met zijn gezin een woning huurde van de kerk. Nog hetzelfde jaar vertrekt het gezin uit Jislum. Ze gaan wonen in het nabijgelegen en aanmerkelijk grotere Birdaard. Op 30 november 1816 ondertekent ‘Gerrit Luhof linnenweever wonende te Jislum’ ten kantore van notaris Voormeulen te Rinsumageest het koopcontract voor ‘een woning bestaande in een achterkamer en bloots, staande en gelegen te Birdaard hebbende tot naastlegers Sijmens ten oosten en de rijdweg ten westen, de pastorie ten zuiden en Nammen Klases Hoekstra ten noorden behoorende tot de erve gequoteerd N˚23, belast met het onderhouden van de putwaterpomp en het secreet, des daarentegen genietende het vrije gebruik zoo van den regen watersbak als van de bleek, alsmede belast met het houden van den tegenwoordige gibbematte, (Fries voor duiventil) zich gedeeltelijk onder het verkogte uitstekkende ten tijde en zoo lange Nammen Klazes Hoekstra als mede eigenaar van de geheele huizinge in leven zal zijn, of zelf zal verkiezen’. Gerrit koopt de woning voor 500 gulden. Getuigen zijn Pieter de Roos, arbeider, en Gaele Pieters van der Schaaf, kuiper, beide wonende te Rinsumageest. (De locatie van deze woning is te vinden op de Historisch Geografische atlas Fryslân) 1818 Bij de geboorte van dochter Jantje in september 1818 is Gerrit Luihofs linnenwever te Birdaard. 1819 ‘Heden den twintigsten der maand October des jaar eenduizend achthonderdennegentien’ (1819) compareert Gerrit Luhof ‘Linnenwever wonende te Birdaard, dewelke gevorderd heeft over te gaan tot verkoop van een woning, bestaande in een achterkamer en loots, staande en gelegen te Birdaard, hebbende tot naastlegers ten oosten de Weduwe H. Symens, ten zuiden de pastory, ten westen de rijdweg en ten noorden Nammen Klases Hoekstra, behorende tot de erve gequoteerd met N˚23, belast met het onderhouden van de putwaterspomp en het secreet, des daartegens genietende het vrije gebruik zoo van de regenwatersbak als van de bleek, alsmede belast met het houden van de gibbemat (gibbematte, Fries voor duiventil), zich gedeeltelijk over dit perceel uitstrekkende, ter tijd en zoo lang Nammen Klazes Hoekstra als mede eigenaar van de geheelen huizing in leven zalzijn of zulks zal verkiezen’. De woning wordt ‘ten huize van Taeke Stevens Boersma, kastelein’ verkocht aan ‘Meindert Geerts Hamstra, Verwer en glasenmaker, wonende te Birdaard, voor de somma van tweehonderd tweeëntwintig guldens (Fl 222,-)’ Gerrit verkoopt de woning dus weer terug aan Meindert Hamstra voor 222 gulden. Hij heeft er zo’n drie jaar gewoond en dat koste hem zo’n (278/36=) 8 gulden per maand. De gemiddelde maandhuur voor een kleine woning op het platteland lag destijds tussen de 4 en 10 gulden. Getuigen van de transactie zijn de kastelein van dienst Taeke Stevens Boersma en schooldienaar Egbert Teeuwes de With, beide wonende te Birdaard. 1821 Bij de geboorte van dochter Trijntje Luihof (31 januari 1821) is ‘Gerrit Bernardus Luihof, oud 38 jaren, Meester Linnenwever, wonende onder den dorpe Wanswerd’. Dit is voor zover bekend de eerste keer dat Gerrit als tweede naam (patroniem) Bernardus gebruikt. In 22 juni 1821 doet ‘Gerryt Bernardis Van Luehof’ belijdenis des Geloofs en wordt hij als lid ingeschreven bij de Hervormde gemeente van Wanswerd en Jislum. 1822 Op 6 december 1822 wordt dochter Marta geboren. ‘Gerrit Bernardus van Luhof’ wordt bij de aangifte geboekstaafd als ‘oud 38 jaren, Meester Linnenwever, wonende in den dorpe Wanswerd’. Tussen de geboorte van de dochters Trijntje en Marta zijn welgeteld 22 maanden verstreken, maar al die tijd blijft ús Gerrit in de akten 38 jaren oud… 1825 Op 24 maart 1825 ‘den voormiddags ten elf uren’ doet ‘Gerrit Bernardus Luihofs, oud 40 jaren, linnenwever, wonende in den dorpe Wanswerd’, aangifte van de geboorte van zijn zoon Johannes Anthonius. Kennelijk worden er in die tijd wel jaarlijks meer kaarsjes op taart geplaatst, want Gerrit is inmiddels twee jour ouder. Johannes Anthonius is de oudste van een tweeling, want de volgende akte vermeldt de geboorte van Wilhelmus Luihof, die evenals Johannes Anthonius ‘des avonds ten negen uren’ geboren is. Maar Gerrit doet op dezelfde dag, in hetzelfde gemeentehuis, en met dezelfde getuige ‘des voormiddags ten negen uren’ (2 uur eerder dus) ook aangifte van een overlijden van deze Wilhelmus, waarbij de ijverige ambtenaar optekent ‘oud vijf minuten, zonder beroep’. Wilhelmus is overleden te Wanswerd ‘ten huize nummer acht’. Na de geboorte van Wilhelmus en Johannes, vertrekt de familie Lieuwhof met attestatie van Wânswerd naar Rinsumageest. Gerrit wordt daar op 7 mei 1825 ingeschreven als lidmaat van de Hervormde kerk. 1826 Op 30 september 1826 wordt te Rinsumageest dochter Eelkje geboren. Gerrit Bernardus Luehof wordt dan omschreven als een linnenwever, woonachtig te Rinsumageest en 41 jaar oud. 1827 Op 20 juni 1827 wordt aangifte gedaan van het overlijden van dochter Trijntje Gerrits Luehof op 6 jarige leeftijd, daags ervoor ‘te Rinsumageest in het huis gequoteerd No 61’. Op 6 augustus 1827, zo’n anderhalve maand later, delen dezelfde getuigen mede dat ook dochter Jantje Gerrits Luehof op-8 jarige leeftijd is overleden Deze sterfgevallen zijn geen toeval. Een grote overstroming in begin februari 1825 was de grootste natuurramp van Nederland in de 19de eeuw. Door een noodlottige combinatie van springtij, een zware Noordwesterstorm, een hoge waterstand binnendijks en matig onderhouden dijken, zette een enorme hoeveelheid water bijna tweederde van Friesland blank, soms wel meer dan 3 meter. Er verdronken ‘slechts’ 17 personen, maar het zoute water maakte de grond onvruchtbaar en vervuilde het drinkwater. Ook stak malaria weer de kop op. De watersnood zou Rinsumageest niet bereiken, maar toch zal het in de jaren daarna ook in Dantumadeel nog vele slachtoffers maken, waaronder waarschijnlijk Trijnje en Jantje Luehof In 1827 komt Gerrit ook voor bij de inventarisatie van de kerkelijke lidmaten. Hij woont dan in Rinsumageest aan de Zuidzijde (van de vaart?) 1828 Weer wat later moet er geld rollen. Op 9 januari 1828 verschijnt Gerrit Lieuhof (Mr. linnenwever) bij notaris Jan Klaasesz te Ternaard vanwege de aankoop van ‘een huizinge en erve’ te Rinsumageest. Hij koop dit vastgoed voor fl.250,- van Tabe Tjeerds Annema, landbouwer te Akkerwoude (Minuutakte 1828, repertoire 129019) 1829 Op 7 oktober 1829 doet Gerrit Bernardus Leuhof als 46-jarige linnenwever te Rinsumageest aangifte van zoon Jan, die twee dagen eerder geboren is 1832 Op 6 april 1832 doet Gerrit Bernardus Luehof als 51-jarige linnenwever te Rinsumageest aangifte van dochter Catharina ‘uit hem Comparant en uit der zelfs huisvrouw Teetske Jans van Loonen oud 38 jaar, arbeidster’. Bij voorgaande geboortes werd Taetske steevast als huisvrouw omschreven, maar inmiddels zij kennelijk ook weer als arbeidster actief. 1833 In 1833 wordt Gerrit wederom Gerrit Bernardus genoemd. 1837 Op 5 januari 1837 meldt Gerrit Bernardus Luehof zich samen met een getuige op het gemeentehuis van Dantumadeel om aangifte te doen van het dood ter wereld gekomen kind van het mannelijk geslacht. Het jongentje is op 3 januari geboren ‘des morgens ten zeven ure’. Gerrit is dan een linnenwever van 57 jaar en heeft als getuige collega linnenwever en dorpsgenoot Andreas Hermanus Poel meegenomen (Andreas komt uit een katholieke linnenweversfamilie, hij is als kind gedoopt in de Rooms katholieke kerk van Dokkum; mogelijk wijst dit erop dat Gerrit op die manier nog wel binding onderhield met zijn Westfaalse, katholieke afkomst) Een uur later doet Gerrit in hetzelfde gemeentehuis ook aangifte van een zoon Folkert ‘des morgens ten half acht ure’. Als extra getuige is nu ook de 43-jarige arbeider Taeke Carels Oberman aanwezig. Twee dagen later, op 7 januari 1837 zijn beide getuigen Taeke Carels Oberman en Andreas Hermanus Poel weer in het Grieternijhuis. Zij laten optekenen dat ‘Folkert Gerrits Luehof, geboren te Rinsumageest den derden dezer maan januarij en aldaar woonachtig, kind van Gerrit Bernardus Luehof en Teetske Jans van Loonen, echtelieden, dagloners te Rinsumageest, op den vijfden der maand januarij, des avonds ten elf uren, te Rinsumageest huis genoteerd nummer is overleden’. Van de twee tweelingen die Gerrit en Taetske kregen, mochten zij één kind zien opgroeien. Taetske brengt in de 19 jaren tussen 1816 en 1837 11 kinderen ter wereld, waarvan ze er is 5 zal begraven 1838 Ongeveer een jaar later, op 19 januari 1838, gaat Gerrit weer naar het gemeentehuis, opnieuw mede-vergezeld door de dan 26-jarige linnenwever Andreas Hermanus Poel. Gerrit heeft bij zich ‘een kind van het mannelijk geslacht, hetwelk de comparant verklaard dat geboren is te zijnen huize te Rinsumageest op dinsdag de zestienden dezer maand january des namiddags om zes ure uit deszelfs dochter met name Tekela Gerrits Luehof, oud tweeëntwintig jaren, zonder bepaald beroep aldaar, welk kind de comparant verklaarde dat genaamd zoude worden Petrus’. De jongste zoon van Gerrit en Teetske is 9 jaar oud als het gezin wordt uitgebreid met het zoontje van een ongehuwde dochter. Het zal ongetwijfeld aanleiding hebben gegeven tot consternatie, maar het gebeuren blijft verder onbesproken in de kerkenraad van Rinsumageest. De naam van de vader is niet doorgeven. Misschien is de naam Petrus een verwijzing. Of weet 26-jarige collega-linnenwever Andreas Poel er meer van. De waarheid blijft vooralsnog in nevelen gehuld. Toch zou DNA-onderzoek uitkomst kunnen bieden. Alle mannelijke nakomelingen van Petrus dragen namelijk een stukje onveranderlijk, identiek genetisch materiaal, dat zij delen met de verwekker van Petrus. Ze behoren namelijk tot dezelfde mannelijke Haplogroep; mannen waarvan het genetisch materiaal onweerlegbaar aantoont dat zij een gemeenschappelijke voorvader hebben, ook al leefde die soms duizenden jaren geleden. Het speuren naar de dader is daarmee niet langer een spelt in een hooiberg; alle mannelijke familieleden van de dader hebben hetzelfde DNA, niet alleen broers en neven van vaders kant, maar ook alle mannelijke nakomingen van bijvoorbeeld de broer van de over-overgrootvader. Gegeven het feit dat er gigantische databases zijn waarin naar een match gezocht kan worden, is het niet langer ondenkbaar om uit te vinden met welke familienamen een bepaalde Haplogroep verbonden is. En met de goed toegankelijke Burgerlijke Stand van Rinsumageest omstreeks 1838, zou er wel eens ontdekt kunnen worden wat de eigenlijke achternaam had moeten zijn…. Taekla zal 3 jaar later in het huwelijk treden met Jitze Franses Rijpstra en met hem nog 4 kinderen krijgen 1840 Op 15 april doet Gerrit als 58-jarige linnenwever samen met Willem Jans Feenstra aangifte van het overlijden van de 29-jarige linnenwever Andries Harmens Poel. Andries was als Andreas eerder betrokken bij aangiftes als er overlijdens waren in Gerrits gezin. Waarschijnlijk werkten zij samen. Andreas vader was al eerder overleden en zijn moeder was hertrouwd met de eveneens uit Schoppingen (Duitsland) afkomstige linnenwever Engelbert Joseph Hesling. Engelbert is al in 1830 overleden, waarbij Hermanus Dauwe getuige is, die ook voor Gerrits zoon Johannes getuige bij de akte van onvermogen. Schoppingen ligt op 40 kilometer van Velen. Kortom, de Duitse linnenwevers kenden elkaar. Ik kan het niet terugvinden, maar het vermoeden bestaat dat Gerrit woonde in een huis dat op naam stond van Engelbert, aan het vliet te Rinsumageest. 1843 In 1843 doet Gerrit een poging om bij de afgescheiden gemeente van Driesum (de gereformeerden) aan het avondmaal deel te nemen. Hem wordt de toegang evenwel ontzegt ‘dewijl in de belijdenis volstrekt geen leven konde worden ontdekt’. 1845 Op 23 mei 1845 tekent Gerrit een akte van royement, opgemaakt te Leeuwarden bij notaris J.C. Kutsch. Schuldeisers zijn de gebroeders Tabe Tjeerds en Anne Tjeerds Annema, alsmede Jan Minnes Minnema, allen van Akkerwoude. Van Tabe Tjeerds had hij 17 jaar eerder een huis gekocht in Rinsumageest. Kennelijk heeft Gerrit de hypotheek van 1828 afbetaald. Maar mogelijk is dat toch niet helemaal het geval, want 6 dagen later, op 29 mei tekenen Gerrit en Teetske bij notaris Willem van Riesen een schuldbekentenis ter waarde van 200 gulden ten behoeve van de eerder genoemde Tabe Tjeerds Annema, koopman te Akkerwoude, met wederom hun woning aan het Vliet te Rinsumageest als onderpand. Het kan ook zijn dat Gerrit en Teetske de waarde van het pand gebruiken om wat geld te lenen, want Gerrit is op dat moment al in de zestig. 1857 Op 15 juli 1857 tekenen ‘Gerrit Bernardus Luehof en Teetske Jans van Loon, zonder beroep, echtelieden woonachtig te Rinsumageest, de vrouw tot het mede passeren van deze acte door den man geautoriseerd, beide aan mij notaris bekend’ een schuldverklaring van 350 gulden aan Harmen Sliep, meester bakker mede te Rinsumageest woonachtig, met een jaarlijkse rente van 4,5%. Het onderpand wordt gevormd door twee woningen en een hoek tuingrond te Rinsumageest. De notaris van Dienst is Ulbe Oosterbaan te Dokkum. Bij de ondertekening laat ‘schuldernaarsche Teetske Jans’ verstek gaan. Ze verklaarde ‘niet te kunnen schrijven of teekenen, uit hoofde zij zulks nimmer heeft geleerd’. 1861 Op 21 oktober 1861 komt notaris Willem van Riesen ‘ter standplaats Dantumawoude’ op visite bij Gerrit en Taetske. Gerrit is al oud, zeer oud zelfs, waarschijnlijk 85 jaar, in een tijd waarin de gemiddelde levensverwachting nog geen 45 jaar bedroeg. Hij heeft het plan opgevat om als ‘Gerrit Bernardus Luehof, wever, wonende te Rinsumageest’ zijn testament op te maken. En dus verklaart bij de notaris ‘genegen te zijn bij uitersten wil voor zijne nalatenschap te beschikken’. De notaris noteert: ‘Ik legateer aan mijne echtgenoot Taetske Jans De Vries het vruchtgebruik tijdens haar leven van mijne nalatenschap en ontsla haar van de verpligting daarover zekerheid te stellen. Indien een of meer mijner erfgenamen zich tegen dezen mijnen wil en mijne begeerte verzetten en daarin geen genoegen nemen, dan ontmaak ik den of de zoodanigen ten voordele mijne genoemde echtgenoot, dat gedeelte mijner nalatenschap in eigendom, waarover de Wet mij toelaat ten hare behoeve te beschikken’. De notaris leest het Gerrit voor en vraagt hem of deze formulering hem duidelijk is ‘hetgeen hij toestemmend heeft beantwoord en waarbij hij verklaarde te berusten. Waarvan acte’. Aanwezig als getuige zijn winkelier Rinze Willems Van der Mark en veldwachter Jan Takes De Jong, beide wonende te Rinsumageest en bekenden van de notaris. Zij ondertekenen de akte, waarbij Gerrit als comparant laat weten ‘dat hij door uit ziekte en ouderdom ontstane verzwakking van het gezigt en de handen, niet in staat is zijnen naam te schrijven of te tekenen’. 1868 Ruim 6 jaar later, op 28 februari 1868, meldt notaris Willem van Riesen zich opnieuw ‘ten woonhuize der verkoopers’, als Gerrit en Taetske ‘echtelieden, zonder bepaald beroep’ het plan hebben opgevat om hun onroerend goed te verkopen. Het gaat om ‘een perceel tuingrond gelegen op het Vliet aan de vaart te Rinsumageest met de daarop staande twee woningen, bekend ten kadaster Gemeente Birdaard Sectie C, nummer 1143, tuin, groot 10 roeden 80 ellen, nummer 1144, huis, groot 50 ellen, en nummer 1145, idem, groot 20 ellen, belast met een halflandsfloreen, op nummer 91 van Rinsumageest. Zoals deze grond, waarop deze woningen zijn gesticht geworden, den verkoopers is aangekomen ingevolge koopacte verleden voor den notaris Jan Klasesz., in der tijd te Ternaard den negenden januari achttienhonderdachtentwintig (1828), overgeschreven ten kantore der hypotheken te Leeuwarden den zevenden maart daaraanvolgend, deel 85, nummer 65’. Gerrit en Taetske verkopen hun bezittingen aan Taeke Eeltjes Straatsma, een koemelker uit Menaldum die toevallig ook hun schoonzoon is. Taeke is getrouwd met hun dochter Eeke. Gerrit en Taetske hadden sinds 15 juli 1857 een hypotheekschuld van 350 gulden uitstaan uitstaan bij Harmen Sliep, een bakker uit Rinsumageest die in veel lokale transacties een rol speelt. Harmen Sliep is als schuldeiser genegen om Gerrit en Taetske van hun verplichtingen jegens hem te ontslaan en accepteert Taeke Eeltjes Straatsma als nieuwe schuldenaar. De waarde van de bezittingen worden door de aanwezigen geschat op 450 gulden, ‘waarvan acte’. Getuigen van de transactie zijn kastelein Dirk Steringa en (opnieuw, net als 6 jaar eerder) winkelier Rinze Willems Van der Mark, beide woonachtig te Rinsumageest en de notaris bekend. Alle aanwezigen tekenen de akte ‘met uitzondering van de verkoopers, die mede na voorlezing verklaarden niet te kunnen schrijven of naamtekenen. De verkooper dewijl hij door hooge ouderdom en daardoor ontstane beving in de handen, niet in staat is en de verkoopster als zulks nimmer geleerd hebbende’. Vijf maanden na de ondertekening, zal Gerrit overlijden. Volgens de akte is hij dan 89 jaar oud. Maar als de oudste akte klopt, zou hij zelfs 92 jaar oud zijn geweest. Van zijn 11 kinderen overleeft Gerrit er 6. Hij heeft zelfs de geboorte van 19 van zijn 20 kleinkinderen meegemaakt, 12 jongens en 8 meisjes. Twee van zijn kleinzonen, de buitenechtelijke Petrus (1838) en Pieter (1864) zullen ervoor zorgen dat zijn Westfaalse achternaam zich sterk en wereldwijd zal uitbreiden. Het was in Friesland een goede gewoonte om kleinkinderen te vernoemen naar hun grootouders, maar van de twaalf kleinzonen van Gerrit krijgt niet een zijn naam; wel zijn er twee die zijn regelmatig gebruikte patroniem Bernardus dragen. Beppe Teetske valt een beter lot ten deel; onder haar 8 kleindochters dragen er drie de naam Teetske. 1870 Na het overlijden van Gerrit, blijft zijn vrouw Taetske eerst nog in Rinsumageest wonen, maar op 22 april 1870 wordt zij ingeschreven op huisnummer 137 te Menaldum. Daar woont haar kinderloze dochter Eelkje, die is getrouwd met veehouder Taeke Eeltsjes Straatsma. De buurman op nummer 138 is een goede bekende, het is zoon Jan Leuhof. Hij is arbeider te Menaldum en trouwt nog datzelfde jaar (op 31 december 1870) met koemelkster Antje Broers Boonstra, die 10 maanden daarvoor weduwe was geworden. Amper 4 maanden na het huwelijk wordt op 13 april hun zoon Broer Jans Leuhof geboren (om u bedenkelijk rekenwerk te besparen: Antje was 5 maanden weduwe toen Broer werd verwekt). Beppe Teatske maakt haar kleinzoon nog een half jaar mee, voordat zij overlijdt op 1 oktober 1871. Broer Jans zelf overlijdt een half jaar na het heengaan van zijn beppe, zo’n twee weken na zijn eerste verjaardag, op 29 april 1872. De getuigen die op het gemeentehuis aangifte doen van zijn overlijden, verschijnen zo’n half jaar later weer, maar dan met de droevige mededeling dan koemelker Jan Leuhof op 31 december 1872 (zijn trouwdag) op 43-jarige leeftijd is overleden. Na het overlijden van Jan is Antje opnieuw weduwe. Haar relatie met haar voormalige schoonzus en buurvrouw Eelkje is echter niet goed. Een paar jaar later acht de Leeuwarder Rechtbank bewezen ‘dat Eeke Leuhoff, huisvrouw van Taeke Eeltjes Straatsma, oud 52 jaar, koemelkster geboren te Rinsumageest, op den veertienden july 1880 te Menaldum Antje Broers Boonstra, arbeidster aldaar moedwillig met een hooivork hevig op het hoofd heeft geslagen en gestooten’. Eelke wordt veroordeeld tot geldboete van 10 gulden. Antje loopt geen blijvend letsel op, ze leeft nog 41 jaar door en overlijdt op 92 jarige leeftijd. Er is iets merkwaardigs aan de erfenissen in relatie tot dochter Eelke Luehof. We hebben gezien dat Gerrit in 1861 zijn bezittingen nalaat aan zijn vrouw, waarbij eventueel protesterende kinderen onterft zullen worden. In 1868 besluiten Gerrit en Teetske hun woning te verkopen aan Taeke Straatsma, die getrouwd is met hun kinderloze dochter Eelkje. Als Gerrit komt te overlijden, verhuist Teetske zelfs naar Menaldum en trekt in bij Taeke en Eelkje. 1873 In de zomer van 1873, een half jaar na het overlijden van hun jongste broertje Jan, verschijnen bij de bekende notaris Willem van Riesen (die in 1848 als ambtenaar al betrokken was bij het huwelijk van Eelkje en Taeke), een paar kinderen van Gerrit en Teetske, om een volmacht te tekenen. Helaas is de akte onvindbaar, maar we weten wel wie er aanwezig waren: 1) Johannes Leuhof, wonende te Rinsumageest, toeziend voogd over Tjitske, Eelkje en Klaaske Egberts Elderhuis 2) Martha Leuhof, wonende te Wouterswoude, weduwe van Egbert Gerlofs Elderhuis, moeder van en voogd over Tjitske, Eelkje en Klaaske Egberts Elderhuis 3) Taekle Gerrits Leuhof, wonende te Blija, weduwe van Jitze Franzes Rijpstra, moeder van en voogd over Jantje en Taetske Jitzes Rijpstra Verder worden vermeld de meerderjarige kleinzonen Frans Jitzes Rijpstra, wonende te Blija en toeziend voogd over zijn zusjes Jantje en Taetske Jitzes Rijpstra. Gerlof Elderhuis, wonende te Driesum Bernardus Elderhuis, wonende te Wouterswoude (Bron: Minuut-akten 1873 Notaris Willem van Riesen te Dantumawoude, repertoire: 026024 datum: 04-06-1873 Soort akte: volmacht Bijzonderheden: Akte is niet aanwezig) Naast het ontbreken van Petrus Luehof, de meerderjarige, buitenechtelijke zoon van Taekla, valt vooral op dat dochter Eelkje in deze akte in het geheel niet aan bod komt. In 1878 wordt een landelijk georganiseerd smeekschrift aan de koning aangeboden, teneinde de stichting van een ‘school met den Bijbel’ mogelijk te maken. Het smeekschrift wordt ondertekend door kleinzoon P.(Petrus) luhof en de dochters M. (Marta) en T.B. Tekeltje Bernardus. De (klein)kinderen zijn dus kerkelijk sterk betrokken. Er ruim hadden ze het niet: zo blijkt dat dochter Taekla in 1885 als weduwe weekgeld ten bedrage van Fl 6,50 van de armenvoogdij in Blija ontvangt. Ta beslút..... Al met al kunnen we stellen dat Gerrit Bernardus Luilofs een bijzondere stamvader is geweest. Van zijn nakomelingen hebben maar weinigen zijn hoge leeftijd geëvenaard of overtroffen. Hij is in staat geweest om vanuit een arme thuissituatie in een hele andere wereld een nieuw bestaan op te bouwen. Hij kon lezen en schrijven, beheerste een ambacht en heeft zijn waren zelf aan de man gebracht. Hij hield zich staande en wist een gezin te stichten en te onderhouden. En was ook bereid financiële risico’s te nemen die menig dorpsgenoot niet kon of durfde. En hij was geïnteresseerd in de ontwikkelingen van zijn tijd, die toen met name bestonden uit discussies in het Protestantse kerkelijke leven waar hij deel van uit maakte. Voor een groot deel van zijn nakomelingen speelt het geloof nog steeds een belangrijke rol.

Rinsumageest

Bakermat van onze familie. Hier vestigde Gerrit zich, en bleven zijn generaties lang wonen. Maar jammer voor Gerrit, maar er wonen geen Luhoffjes meer, de laatste vertrok in 1938